De lente in historisch perspectief

Het weer in maart was opnieuw zacht, somber en op regionale uitzonderingen na ook nat. In een vorig blok brachten we dit in verband met de El Nino en de SSW, om dit te duiden ligt in dit blog de focus op de klimaatverandering, niet alleen voor maart maar ook over de gehele lente. We beginnen echter met de maartstatistieken van deze thermisch gezien echt wel uitzonderlijke maand.
- Ontdek ons met bijna 180.000 volgers op Facebook
- We zijn ook actief op X
Statistieken maand maart
Met een gemiddelde temperatuur van 9,0 °C was het in De Bilt de warmste maart sinds 1901, het oude record uit 1991 stond op 8,8 graden. Februari was ook al record zacht geweest. In Ukkel werd geen record geboekt, daar werd het 9,1 °C, de vierde hoogste waarde sinds 1892.
Maart bracht gemiddeld iets onder normale neerslag in Nederland (46 tegen 53 mm landelijk), in het noorden was het droger dan normaal, in het zuiden natter. Ukkel had een te natte maart (79,2 tegen 59,3 mm normaal).
Zowel in Nederland als in België (Ukkel) was het vrij somber. De trend van februari werd doorgezet, ondanks een SSW begin maart. De krachtige El Nino drukt uitdrukkelijk zijn stempel op het weer en dat niet alleen in de Lage Landen, maar ook in de rest van Europa.
Europese anomalieën
Het meest zacht was het deze maart in Centraal- en Oost-Europa, een breed gebied oost van de Alpen zag de grootste afwijking van normaal (zie afb. 1). Daar bleef het echter niet bij, zelfs Scandinavië dat als geheel een koude winter heeft gehad, was zachter dan normaal. Vermeldenswaard is verder nog dat de januari/februari-warmte van Spanje geen overtuigend vervolg kreeg.

Brede zuid- tot zuidweststroming
Het plaatje van de luchtdrukverdeling voor maart (afb. 2) laat meteen zien waarom het zo zacht (en nat) is geweest de afgelopen maand. Sterk negatieve anomalieën zuidwest van Ierland en positieve anomalieën boven Finland en Noord-Groenland versterkten de van nature al dominante westcirculatie. De onstabiele zuidstroming bracht veel sneeuw in de zuidelijke Alpen.

Deze afwijking is berekend ten opzichte van de 1991-2020 anomalie, maar zoals we ongetwijfeld weten is die ‘normaal’ ook al behoorlijk verschoven ten opzichte van de rest van de twintigste eeuw en meer nog de negentiende eeuw. In hoeverre dat het geval is, gaan we in het onderstaande uitwerken, te beginnen met maart.
Maart in negentiende eeuw
Afbeelding 3 met daarin de geopotentiaal afwijking op 500 hPa voor maart laat dominante hogedruk boven Groenland en IJsland zien en lagedruk boven Zuidwest-Europa. Bij een dergelijk patroon is veel meer ruimte voor noordelijke en noordoostelijke winden met laat-winterse condities.
De straalstroom ligt een stuk zuidelijker waardoor het hele Middellandse Zeegebied gevoelig blijft voor depressie-invloeden. De winter eindigde gemiddeld een stuk later in de Lage Landen. Belangrijk verschil met de eerste twee kaartjes is dat er vergeleken wordt met de normaal van de twintigste eeuw. Daar bovenop komt ook nog eens de klimaatverandering in de nieuwste klimatologie (1991-2020); daarover straks meer.

Lente als geheel in negentiende eeuw
Afbeelding 4 toont hetzelfde maar dan over de gehele lente en met de focus op het noordelijk halfrond. Kijkend naar de lente als geheel vertoont die weinig grote verschillen met het maartplaatje. Een prominent Poolhoog, met de kern boven de Hudson-baai en lagedruk van Europa tot ver in Rusland, aangejaagd door een sterke jetstream noord van Japan.
In de negentiende eeuw overheersen koele (koude) condities boven West-Europa, eenzelfde beeld als we eerder al zagen voor de winter. De lente in de twintigste eeuw is minder kwetsbaar geweest voor koude noord-tot noordoostelijke stromingen vergeleken met een eeuw eerder.
Exceptionele maartkou als in 1845, 1853 en 1888 – alle drie brachten ze ook nog eens abnormaal veel sneeuw – is in de twintigste eeuw allang uit beeld verdwenen. Het dichtst in de buurt komen nog maart 1917 en 1987, de laatste is berucht vanwege zijn ijzeldump in Noordoost-Nederland begin van de maand, uitlopend op twee tot drie weken winterkou.
Opgeteld bij de recente klimaatverandering wijkt de lente in de negentiende eeuw behoorlijk af van wat we nu gewend zijn; maar hoe groot is het verschil werkelijk tussen het oude en het nieuwe klimaat?

Lente in tweede helft van de twintigste eeuw
Helaas is het niet mogelijk de gehele twintigste eeuw te vergelijken met de normaal van 1991-2020, wel echter het tweede deel van die eeuw, de periode 1948-1990 (zie afb. 5). Vergeleken met ‘nu’ is de stroming sterker geblokkeerd, met meer lagedruk boven Midden-Europa en daar tegenover meer hogedruk boven Noordwest-Rusland.
Vergeleken met de negentiende eeuw was de stroming vorige eeuw al minder geblokkeerd, tel daar bovenop de huidige anomalie dan begrijpen we hoe ingrijpend het lenteweer veranderd is sinds anderhalve eeuw geleden. Veel meer westcirculaties dan vroeger en een stuk minder kans op uitgestelde vrieskou.

Lente in het moderne klimaat
Het enige wat ons nu nog rest is een ruwe schets te maken binnen de huidige klimatologie sinds 1990. De anomalieën zijn vanzelfsprekend gering omdat we een verzameling met een deelverzameling vergelijken, desondanks zijn er wel grote lijnen te trekken (zie afb. 6).
De eerste twintig jaar kenmerken zich door een sterkere westcirculatie dan normaal, in de laatste dertien jaar daarentegen zijn noordelijke blokkades meer dominant, met een kern tussen IJsland en Schotland. Lagedruk boven de Noordpool, dat is ook een belangrijk verschil met de twee eerdere decennia. Drogere condities al met al in onze omgeving, maar niet per se zachter (warmer).
De lente zoals wij ons die nu voor onze ogen zien ontwikkelen wijkt tot nu toe behoorlijk af van de klimatologie van de afgelopen dertien jaar. Het is afwachten of dat zich tot 31 mei nog gaat wijzigen, maar met de invloed van de El Nino in het achterhoofd is die kans niet bijzonder groot.
