10

Recentelijk werden we door het KNMI attent gemaakt op een teleconnectie van ons weer met de warme fase van de ENSO, namelijk de El Niño. Naar verluidt zal de lente dit jaar nat verlopen. Die teleconnectie gaan we in het onderstaande nader uitwerken, inclusief het effect van de stratosfeer omdat we (weer eens) te maken hebben met een SSW. Een verkenning van de lente, al met al.

Een natte lente volgens het KNMI

Het KNMI schrijft dat een deel van West- en Midden-Europa na een winter met een sterke El Niño steevast te maken krijgt met een nat voorjaar. Het plaatje, weergegeven in afbeelding 1, leveren ze ter verduidelijking. De grootste anomalieën zijn langs de evenaar. In de gematigde gebieden is het nat is in het westen van Europa en de Verenigde Staten, plus het noordelijke deel van Mexico.

Het instituut heeft dit verband vastgesteld voor gegevens vanaf 1856 en noemt een aantal voorbeelden van El Niño-jaren in die periode waarin het voorjaar in Nederland aan de natte kant was, namelijk 1878, 1983 en 1998. Na alle El Niño-jaren sinds 1856 is het voorjaar in Nederland aan de natte kant, concludeert het KNMI.

Niet helemaal correct aangezien bijvoorbeeld de lente van het sterke El Niño-jaar 2016 een normale hoeveelheid neerslag kende, hetzelfde geldt voor 1992: het zou ook wel wat sterk zijn als deze meteorologische regel geen enkele uitzondering kende.

Mij zijn de ENSO-gegevens sinds 1871 bekend, ruim voldoende om deze desondanks interessante teleconnectie wat nader uit te werken.

Afbeelding 1. De anomanlieën van de neerslag in de lente na een El Niño-winter. Extremen rond de evenaar, ook te nat zuidwest van de VS en in onze omgeving.

Stromingspatronen in de lente na een El Niño

Om te checken hoe en waarom het zo nat is in de lente na een El Niño nemenwe de twaalf sterkste El Niño-jaren, berekend over november tot en met februari, en kijken we naar de afwijking van de geopotentiaal op het noordelijk halfrond. Twee databases van de NOAA staan daarbij tot onze beschikking, eentje over de periode 1836-2015 en de andere over 1948-2024. Over beide reeksen zijn de anomalieën berekend, in afbeelding 2 het resultaat.

Afbeelding 2. De anomalieën van de geopotentiaal in de lente na een El Niño-winter. Een zuidelijke straalstroom met hogedruk boven Canada en in het Noordpoolgebied. Lage druk boven West-Europa.

Precies zoals het KNMI stelt zien we op 50 graden noorderbreedte een depressiebaan, vanaf de Stille Oceaan over de zuidelijke VS naar West-Europa. Aan de noordzijde hiervan een hogedrukgordel, vanaf Noord-Canada naar Nova Zembla. Deze drukverdeling werkt ongunstig uit voor het weer in West-Europa: de hogedruk ligt te noordelijk voor stabiel weer, de straalstroom te zuidelijk om te kunnen profiteren van uitlopers van het Azorenhoog. De verschillen tussen beide periodes zijn daarbij klein, de patronen zijn onmiskenbaar.

Als de signalen voor lentes na een El Niño-winter zo sterk zijn is het natuurlijk ook interessant om te kijken hoe de lentes na La Niña-winters eruit zien.

Stromingspatronen in de lente na een La Niña

Voor dezelfde datareeksen hebben we de twaalf sterkste La Niña-jaren geselecteerd: zie afbeelding 3 voor het resultaat van die berekening. Op de plek waar bij de positieve, warme fase van de ENSO hogedruk aanwezig is, vinden we nu een groot lagedrukgebied, met name in de oudste cijferreeks.

Hogedruk daarbij op de Stille Oceaan waar eerder lagedruk was, met uitzondering van Japan. Een klein hogedrukgebied noord (noordwest) van Europa, lagedruk rond of iets zuidelijk van het Iberisch Schiereiland. In onze omgeving hebben we een overwegend oostelijke stroming, relatief droog weer dus.

De bevindingen van het KNMI worden dus bevestigd, zeker in contrast met de tegenovergestelde fase van de ENSO. Wat betekent dat verder voor deze lente, behalve het statisch geconstateerde verband?

Afbeelding 3. De anomaliën van de geopotentiaal in de lente na een La Niña-winter. Een omgekeerd beeld van bij de El Niño.

Lente na een winter met een El Niño plus een SSW

Deze winter kende een SSW, twee zelfs, een late begin maart, daarom is het interessant te kijken wat de lente vervolgens doet, met de bovenstaande teleconnectie in het achterhoofd. In afbeelding 4 zien we de afwijking van de geopotentiaal na winters met zowel een El Niño als een SSW. Gekeken is naar winters met een ONI van 0,5 of hoger, gerekend over minimaal twee van de drie eerste tijdvakken DJF, JFM of FMA volgens de tabel van het NOAA. Gebruikt is verder een tabel van weerwoord.

Weer zien we het patroon terug van de El Niño-jaren, maar gezien de schaalverdeling nu in iets versterkte vorm. De lagedruk boven West-Europa is ook iets prominenter ingetekend, grotere onstabiliteit dus, enigszins verrassend omdat het hier lang niet altijd de sterkste El Niño-jaren betreft.

Afbeelding 4. De anomalieën van de geopotentiaal in de lente na een El Niño-winter met een SSW.

Het is zo bezien nuttig om de SSW te betrekken bij de teleconnectie met de El Niño, een goed moment dus om te gaan kijken naar de invloed van de huidige SSW, voor deze maand maar meer nog op de wat langere termijn, voor de komende maand.

Invloed van de SSW op ons weer

Sinds begin januari hebben we vier SSW’s gekend, twee minor en twee major. Zoals we eerder al zagen had de tweede een omgekeerd effect, die versterkte de westcirculatie. De andere drie verminderden zoals je normaal gesproken verwacht de zonaliteit, in januari bracht dit kou, begin maart zacht weer. In afbeelding 5 zijn de SSW’s aangegeven, inclusief de downwelling richting de troposfeer. De laatste SSW is de sterkste, diens uitwerking is gecompliceerd en verdient nadere toelichting.

Afbeelding 5. Een profiel van de atmosfeer met daarin de afwijking van de geopotentiaal noord van 65 graden noorderbreedte. De zwarte pijlen geven de downwelling weer van de respectievelijke stratosferische opwarmingen. Gestippeld een zwakke downwelling.

SSW van begin maart en diens uitwerking

Begin maart werd de zonale wind op 10 hPa 60° NB oostelijk, het officiële begin van de SSW. Die omslag was het gevolg van een verplaatsing van de stratosferische poolwervel richting Noord-Rusland.

Halverwege de maand volgde er een nieuwe opwarming, deze keer resulterend in een splitsing van de vortex. Dat is zichtbaar in de extra dip in de zonale wind, na aanvang van de laatste SSW, zie de rode pijl in afbeelding 6 (naar verwachting wordt de zonale wind binnenkort weer westelijk: het betreft dus in dit geval geen final warming).

Afbeelding 5. De respectievelijke SSW’s van deze winter, twee keer minor (zonale wind net niet negatief), twee keer major. De rode pijl verwijst naar het moment van de splitsing van de stratosferische vortex, als onderdeel van de tweede officiële SSW.

Door de extra opwarming in de stratosfeer werd de downwelling vertraagd. Pas eind maart, begin april kunnen we wél een doorwerking verwachten van de SSW. Op grond hiervan en de genoemde invloed van de El Niño lijkt een langdurige periode van stabiel en dus droog lenteweer in ieder geval voor die maand een brug te ver, de kansen daarop zelfs voor mei lijken niet bijzonder groot.

Conclusies

Een winter met een El Niño brengt vaak een natte lente. Deze lente komt daar ook nog eens een late SSW bij, normaal gesproken recept voor extra onstabiliteit. Tot nu toe valt dat echter enorm mee, de uitwerking van de SSW echter moet voor het grootste deel nog komen.

Dat betekent alles bij elkaar vaker dan normaal lagedrukgebieden boven onze omgeving voor de rest van de lente, met een noordelijke hogedruk die te ver weg ligt om ons weer langdurig te stabiliseren. Met de nabijheid van de lagedruk komt er ook een einde aan de abnormaal hoge temperaturen, een enkele oprisping daargelaten.

Delen


Verder lezen

Alles bekijken
Opgelet!

Flinke storm mogelijk tijdens Sinterklaasnacht

1 dag geleden - 5 min. lezen
Goed nieuws voor de wintersporters

Sneeuwdump in de Alpen. Ontdek waar en wanneer?

2 dagen geleden - 5 min. lezen
7

Volgende week winters met sneeuw?

2 dagen geleden - 4 min. lezen